Zomergedichten - Bladerbeer

Ga naar de inhoud

Zomergedichten

Seizoensgedicht > t/m 2022
Zomer 2022
Stel je een warme middag voor. Aan de schrijftafel voor het open raam laat de dichter zijn gedachten dwalen, tot er een duif de kamer binnenvliegt. Dan begint er een nieuw verhaal.
 
Ik lees dit gedicht van Péter Kántor als een ode aan de verbeelding, licht van toon, met humor die me verrast.

Péter Kántor werd in 1949 geboren in Boedapest, waar hij in de jaren zeventig Engels, Russisch en Hongaarse taal-en letterkunde studeerde. Hij publiceerde gedichten en maakte vertalingen, onder meer van poëzie van Osip Mandelstam. Vanaf de jaren tachtig was hij lange tijd literair redacteur. In 2010 kwam in New York een bloemlezing uit van zijn werk, naar het Engels vertaald door dichter Michael Blumenthal. Kántor schreef ook essays en kreeg in zijn moederland meerdere onderscheidingen voor zijn werk. Vorig jaar overleed hij.
 
Péter Kántor is drie keer te gast geweest bij Poetry International in Rotterdam, meer dan 30 jaar geleden. Een van die keren was ik erbij. ‘Een Turkse tortel’ is naar het Nederlands vertaald door Wim Swaan en is opgenomen in de bundel met werk van dichters die dat jaar optraden. Er is geen geluidsopname in het Hongaars van bewaard gebleven.
 
Péter Kántor - Een Turkse tortel
Zoals je eens ’s middags vroeg aan je schrijftafel zit
en er door het open raam een Turkse tortel de kamer binnen vliegt
dezelfde die je wel vaker op de vensterbank ziet bivakkeren
het is haast of hij zijn kop door het raam wil steken, of hij gedag wil zeggen
je zit er juist over te peinzen wat een mens te doen staat op de wereld
niets natuurlijk, maar juist daarom moet je je ergens mee bezig zien te houden
en als dat nu eenmaal zo is – dan vliegt er een Turkse tortel de kamer binnen, hij strijkt neer
op de divan, kijkt eens hoe dat voelt, of de vering goed is, en het paardenharen vulsel
even later springt hij op het kleed, loopt wat heen en weer, als was hij een gast
hij zegt: zeker, dat moet de enige mogelijkheid zijn, het krijgt zijn goedkeuring
ja, hij wil ook wel met je mee marcheren, of vliegen als hij moe wordt, en ondertussen leuzen roepen
verstomd zit je hem aan te gapen, je ellebogen op het halfafgemaakte gedicht, terwijl de Turkse tortel
hier eens een knikje geeft, daar eens een knikje, wat humt en het haast is of hij zijn keel schraapt.
Luister hoe het gedicht klinkt
Zomer 2021

Achter in onze tuin staat een Corsicaanse den met diepe groeven in de stam. Door een van de groeven klimmen mieren omhoog; andere zijn op weg naar beneden. Ze bewegen onafgebroken in een kronkelige lijn op hun vaste traject en passeren elkaar. Aan de voet van de boom steken ze het pad van de egel over. En dan ineens zijn ze verdwenen.
In het zomergedicht komen mieren het huis binnen. Ze gaan van kamer naar kamer, en ineens zijn ze weg. De dichter oppert een paar mogelijkheden om dat abrupte einde van de route te verklaren en komt uit bij de vraag die me verrast.
Ik word vrolijk van dit gedicht. En ik krijg zin er zelf ook zo een te schrijven.

‘De mierenroute’ is opgenomen in de bloemlezing die hoort bij de 36ste festivaleditie van Poetry International (in 2005). Het gedicht werd toen voor het eerst gepubliceerd.
Constantin Abăluţă is geboren in 1938 in Roemenië, in Boekarest. Hij werkte als architect. Maar literatuur was zijn passie, en op zijn 31e besloot hij zich helemaal aan het schrijven te wijden. Er verschenen van hem meer dan 25 poëziebundels. Hij schreef ook proza, teksten voor toneel, en radiospelen. Daarnaast vertaalde hij werk van o.a. Dylan Thomas en Samuel Beckett. Hij kreeg in Roemenië veel waardering voor zijn publicaties en won meerdere literaire prijzen.
DRUMUL FURNICILOR

Prin casa mătuşii mele trece drumul furnicilor,
drumul acesta străvechi atestat în cronicile orientului.
Furnicile urcă din grădina vecinei pe-o crăpătură a zidului.
În baie valsează pe carelajul alb şi albastru.
Traversează coşul de rufe, peretele, şi-odată în sufragerie
mărşăluiesc pe rama aurită a oglinzii rotunde
în sensul àcelor, preţ de trei rotiri.
Apoi dispar.
Poate c-o apucă pe-un traseu de rezervă.
Ori poate că pur şi simplu drumul se încheie aici.
Oare cronicile orientului să-şi fi ales ca deltă
oglinda mătuşii mele?
DE MIERENROUTE

Door het huis van mijn tante loopt de mierenroute,
de eeuwenoude route waarover de oosterse kronieken het hebben.
De mieren klimmen uit de tuin van de buurvrouw langs een barst in de muur.
In de badkamer walsen ze over de witte en blauwe tegels.
Ze trekken door de wasmand, de wand, en aangekomen in de eetkamer
houden ze met de klok mee drie paraderondjes
op de vergulde rand van de ronde spiegel.
Daarna verdwijnen ze.
Misschien nemen ze een vluchtweg.
Of misschien houdt hun route hier gewoon op.
Of zou de delta uit de oosterse kronieken niets anders zijn
dan de spiegel van mijn tante?

Constantin Abăluţă
Vertaald door Jan H. Mysjkin
Hier hoor je Abăluţă zijn gedicht voorlezen.
Bron: website Poetry International Archives
Zomer 2020

Eind jaren 80 verscheen in de serie Oosterse Bibliotheek een boek van Frits Vos, hoogleraar in de Japanse en Koreaanse letterkunde: Liefde rond, liefde vierkant. Zeven eeuwen Koreaanse poëzie (Meulenhof, 1978). Daarin belicht hij de Koreaanse dichtvorm sijo, die op dat moment in Nederland nog weinig aandacht had gehad, in tegenstelling tot de Japanse haiku.
 
De sijo zijn drieregelige gedichten van 45 lettergrepen met in elke regel een rustpauze. In de 13e eeuw, toen de dichtvorm opkwam, waren het liederen: het ritme werd daardoor bepaald. Het gaat om lyrische teksten, uitingen van persoonlijke ervaringen, over elk denkbaar onderwerp. De teksten weerspiegelen, zo benadrukt Vos, de natuur van het schiereiland.
 
Er bestonden van dezelfde sijo vaak meerdere versies; bij het doorgeven werd de tekst telkens een beetje aangepast. Nadat het Koreaanse alfabet zijn definitieve vorm gekregen had, in de 15e eeuw, werden de liederen ook opgeschreven. Losse sijo werden (en worden) vaak samengevoegd tot een cyclus. In zijn vertaling geeft Frits Vos de drieregelige sijo in zes regels weer: na elke rustpauze een nieuwe regel.
 
In de oudste sijo-bloemlezing (van 1727) – Ch’ ônggu yông’ ôn, ‘Liederen van de groene heuvels’ – waren 580 liederen opgenomen. Deze compilatie diende als voorbeeld voor latere verzamelingen. De meest recente verzameling die Vos noemt (gecompileerd door Sim Chaewan) is van 1972, met niet minder dan 3335 sijo.

Ik lees de sijo van Kim Samhyŏn (1675-1721) als een uitnodiging om naar de plek te komen die de dichter beschrijft: wakker worden onder een pijnboom, naar de meeuwen kijken, en het licht van de zon langzaam zien verdwijnen.
 
In de Koreaanse cultuur zijn pijnbomen verbonden met onsterfelijkheid. Het was ook de plek waar goden samenkwamen. Dit te weten geeft het gedicht een extra betekenislaag.
Ontwaakt
Luister hoe het gedicht klinkt.
Ontwaakt uit mijn sluimering onder de pijnbomen,
 
open ik mijn roeszware ogen en zie:
 
blanke meeuwen, die van en naar de haven vliegen,
 
terwijl het laatste zonlicht weggloeit…
 
Wellicht ben ik de enige,
 
die deze schoonheid kent.
 
 
 
Zomer 2017

De rivieren stromen, de populieren bootsen de zee na met hun ritselblaadjes. De gele zon verliest het van de grijze regenwolken. De boerderijen zijn bang voor het water.
‘Herinnering aan Holland’ van Hendrik Marsman (1899-1940) werd in 1999 uitgeroepen tot ‘Gedicht van de eeuw’ na een verkiezing die was georganiseerd door Poetry International en de Wereldomroep. Veel mensen kennen de eerste vier regels van het gedicht.

Herinnering aan Holland

Denkend aan Holland
zie ik breede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als hooge pluimen
aan den einder staan;
en in de geweldige
ruimte verzonken
de boerderijen
verspreid door het land,
boomgroepen, dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een grootsch verband.
De lucht hangt er laag
en de zon wordt er langzaam
in grijze veelkleurige
dampen gesmoord,
en in alle gewesten
wordt de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en gehoord.

Hendrik Marsman had een stuurmansopleiding willen doen, maar het werd een studie rechten. Zijn advocatenpraktijk ruilde hij na vier jaar in voor een bestaan als dichter en literatuurcriticus. Na een bezoek aan Duitsland in 1921 raakte hij in de ban van het expressionisme. Hij las ook de gedichten van Georg Trakl (1887-1914), een belangrijke vertegenwoordiger van die stroming. De invloed is merkbaar in Marsmans eerste bundel Verzen van 1923.

Als essayist schreef Marsman over het werk van Henriëtte Roland Holst, Kafka, Hendrik de Vries, Slauerhoff en Du Perron, en hij wijdde een boek aan Herman Gorter. Hij reisde veel en verbleef meerdere jaren in Zwitserland. Van 1936 tot 1940 woonde Marsman in Frankrijk. ‘Herinnering aan Holland’ schreef hij in 1936. Op de vlucht voor de oorlog kwam hij om in de Golf van Biskaje.




Zomer 2016

Een week gedichten luisteren in Rotterdam, dat kon ook dit jaar op het internationale festival Poetry International. Dat veelzijdige poëzie-evenement is alweer voorbij. Op de website heb ik fragmenten teruggekeken. Soms is de voordracht omlijst met muziek.
Op de tijdloze cd Denkend aan de dapperstraat, uitgebracht in 1994, staan zestien gezongen gedichten van Nederlandse dichters. Een ervan is een vertolking door Hans Dorrestein van Luceberts ‘ik draai een kleine revolutie af’. Dat gedicht is voor mij een lied geworden. Ik kan me het niet meer voorstellen zónder muziek. Met het zomergedicht heb ik dat nu ook. Ik maakte er een tweestemmig lied van.
Ze houden

Ze houden van de grote gele maan boven het zand
al honderdduizend jaar,
op zongeblakerde pantoffels sloffen ze
de nacht van sterren in.
Ze weten van het zwiepen van de staart.
Er is geen midden, alles
heet of koud,
ze houden elkaars tweelingtouw, ze zijn
gezworen zielen
zo’n honderdmiljoen jaar
van bukken voor het stalen hemelzwaard,
van maanbeschenen zwerven zonder eind –
de dorstige kameel, het tranenpaard.
Luister hoe het gedicht klinkt.
Zomergedicht 2016
Ze houden
00:00
Een korte clip van het gedicht van Lucebert 'ik draai een kleine revolutie af' kun je hier beluisteren (nummer 9 in de lijst; klik op het oranje pijltje vóór de titel).

Jelle van der Meulen en Peter van der Steen vormen samen het zangduo Hoed en de rand. Ze zingen veel Nederlandstalige poëzie. En dat klinkt bijvoorbeeld zo:
Een impressie van de 47ste editie van Poetry International kun je hier bekijken.
Zomer 2015

Op 30 mei zag ik haar terug. Ze zat er zoals ze er toen ook had gezeten, bewegingloos. Ze keek nog altijd uit op het hoekige, robuuste gebouw met de kleine ramen op regelmatige afstand van elkaar, die door hun lichte welving een versiering lijken van het massieve blok steen. Maar de ramen kunnen niet open, en wie daarbinnen zat achter het witte traliewerk, had geen deel aan wat zich afspeelde buiten.
Al in 1856 herbergde het gebouw op het Wolvenplein gevangeniscellen. Het strenge regime dat op Amerikaanse leest was geschoeid, dreef veel gedetineerden tot waanzin. Dat vroege beleid van eenzame opsluiting bestond allang niet meer toen Herman Brood tijdelijk in het gebouw verbleef. Ook Simon Vinkenoog en Gerrit Kouwenaar leerden de gevangenis vanbinnen kennen. De laatste celbewoners verlieten het plein in 2014. Maar de witte wolvin bleef op haar post.
Het beeld van Suzanne Willems is in 2001 voor het gebouw geplaatst als symbool van onpartijdigheid. In 2007 was het mijn onderwerp voor een gedicht voor het festival ‘Utrecht over Utrecht’. Vandaag, 30 mei 2015, is het complex opengesteld voor de expositie ‘Onder controle: Actuele beeldende kunst in de gevangenis’. Ik ben hierheen gekomen om te zien wat er in de kleine ruimtes die dienstdeden als cel is opgehangen of opgesteld. Bezoekers lopen langs, op weg naar de ingang, terwijl ik het beeld van de wolvin in me opneem. Wat me treft, net als acht jaar geleden, is de schoonheid van in klei gebakken warme, lijfelijke aanwezigheid.
Samen met andere bezoekers wandel ik even later door een gang met identieke deuren; in het midden een metalen trap naar de volgende verdieping met weer zo’n gang. De meeste deuren staan open. De cellen voldoen aan alle kenmerken van een gevangeniscel: kale vloer, kil sanitair, ingebouwde kast, en een klein, hermetisch gesloten raam met somber licht erin. Door een kijkgaatje in een dichte deur sta ik oog in oog met de wolvenkop van Ienke Kastelein, dat wil zeggen, in de schemerige ruimte zie ik er de contouren van, in ‘het uur waarop de herder zijn schaapshond niet kan onderscheiden van een wolf’. Daarna laat de korte animatiefilm van Robbie Cornelissen & Kees Went de tijd stilstaan, acht minuten lang. Op de witte muur dijt de ruimte uit om in het spel van steeds veranderende lijnen en kaders in te krimpen en steeds verder te versmallen. De opgeslotenheid maakt de vrijheid voelbaar die buiten de lijnen bestaat. Ook de opnames die Joyce Overheul maakte in Noord-Korea roepen die ervaring op. De beelden van het 'gevangenisland' worden geprojecteerd op de wand van een cel die tot mini-bioscoopzaal is getransformeerd. Wat we te zien krijgen is beklemmend. De wolventekeningen van Lenneke van der Goot, aan de muur van een andere cel, stemmen evenmin vrolijk. De gespiegelde wolf is losgeraakt van zijn schaduw; hij valt niet langer samen met zichzelf.


De ronddwalende wolven maken een verloren indruk.

De dolende dieren vormen een contrast met de wolvin op het plein die daar, paradoxaal genoeg, op haar plaats is:

CANIS LUPUS ALBUS

Ze spitst de oren op haar heuveltje van gras
om in de wind die door de eikeblaadjes gaat
met bronzen klok gemengd
de echo van de steppewind te horen,
met opgeheven snuit de sneeuw te ruiken die ze kent –
achter haar ogen in de roodgebonden nacht
de witbestoven vlakte waar ze rent.
Ze droomt ze drijft een blinketand in zacht konijnenvel,
niet te dicht naderen, eerbiedig
op roofdierbevel van afstand blijf je staan,
ze is zichzelf genoeg,
je projecteert haar keramieken kop tegen je hand duwt.

Niet klein niet spotten laat ze zich
verzoend met ongerijmd het lot
van zo bestaan van dit te zijn –
canis lupus in de stad
wolf op het wolvenplein.
‘Wolvin en de eik’ (2001),
Suzanne Willems.
Luister hoe het gedicht klinkt.
Zomergedicht 2015
CANIS LUPUS ALBUS
00:00
De expositie ‘ONDER CONTROLE: Actuele beeldende kunst in de gevangenis’ van Utrecht DownUnder was in mei 2015 te zien in het voormalige Huis van Bewaring, Wolvenplein 27 in Utrecht.
Het complex is omgedoopt tot De vrije Wolf, een tijdelijke stek voor startende ondernemers en zzp’ers  en voor festivals en evenementen. Het Rijksmonument staat te koop.

Websites van de vermelde kunstenaars:*)

*) De pagina's openen in een nieuw venster.

Zomer 2014

‘De nacht’ van Cesare Pavese (1908-1950) is vertaald uit het Italiaans door Willem van Toorn en Pietha de Voogd (gepubliceerd door De Bezige Bij in De dood zal komen en jouw ogen hebben). Pavese studeerde in Turijn literatuurgeschiedenis. Hij promoveerde op de Amerikaanse dichter Walt Whitman en vertaalde werk van onder meer William Faulkner, Daniel Defoe, James Joyce en Charles Dickens. Hij was bevriend met Italo Calvino. Cesare Pavese schreef romans en novellen, een dagboek (Leven als ambacht), essays over poezië, en gedichten. Op zijn 28ste, in 1936, verscheen de poëziebundel Lavorare stanca (Werken is vermoeiend). In het jaar van zijn zelfgekozen dood in 1950 won hij de belangrijkste literatuurprijs van Italië, voor zijn roman La bella estate (De mooie zomer). Hij was toen 41 jaar.

De nacht

Maar de winderige nacht, de heldere nacht
die de herinnering maar licht beroerde, is vervlogen,
is een herinnering. Verloren is een verbaasde rust,
ook die bestaand uit bladeren en uit niets. Niets blijft over
van die tijd voorbij de herinneringen dan een vaag herinneren.
Soms keert overdag in het onbeweeglijke licht van de zomerdag
die vervlogen verbazing terug.
Door het lege raam keek de jongen naar de nacht op de koele zwarte
heuvels, en verbaasde zich ze daar zo samengedrongen te zien:
vage en heldere onbeweeglijkheid. Tussen de bladeren
die ritselden in het donker, verschenen de heuvels
waar alle dingen van de dag, de hellingen
en de bomen en de wijngaarden duidelijk en dood waren
en het leven een ander was, van wind, van hemel,
en van bladeren en van niets.
Soms komt in de onbeweeglijke rust van de dag de herinnering
terug aan dat ingekeerde leven, in het verbaasde licht.

Luister hoe het gedicht klinkt.
Zomergedicht 2014
De nacht
00:00
Dit gedicht lezen is als wandelen en telkens een zijpad inslaan. Op het moment dat je denkt: nu ben ik verdwaald, blijken de paden te leiden naar het punt waar het begon: de teruggevonden herinnering. De nacht die de herinnering vluchtig aanraakte, is zelf tot herinnering geworden. De verbaasde rust is zoekgeraakt, of kwijt (in elk geval weg, verloren). Maar de waarneming van toen blijkt te kunnen worden opgeroepen. Hij is bewaard in de jongen die de dichter eens was: hij kijkt door het lege raam de nacht in. Hij kijkt naar het ingekeerde leven, het negatief van de foto van de dag, naar het landschap van bladeren en van niets, het domein van hemel en wind. De herinnering aan dat nachtelijke ingekeerde leven dient zich soms aan in de  ‘onbeweeglijke rust van de zomerdag’, een dag die je herkent aan de sfeer van traagheid, een lome dag waarin niets zich roert. Ik stel me voor dat de rust zich verdiept terwijl de jongen verbaasd blijft toekijken.

Zomer 2013

Het zomergedicht komt uit de tweetalige (Noord-Samisch/Zweedse) bundel Giela/Gielan. Divttat/Dikter van Paulus Utsi (1918-1975) en zijn vrouw Inger Utsi. Ik kreeg het boekje cadeau van een medecursist aan de Volksuniversiteit die het lang geleden in Zweden kocht. Het is in 1980 uitgegeven door Luleå Alltryck AB.

Paulus en Inger Utsi hoorden bij het Sami-volk. Het gebied waar de Samen rondtrokken met hun rendierkuddes werd steeds verder ingeperkt, onder meer door de bouw van waterkrachtcentrales. De (vergeefse) strijd die de Samen voerden voor het behoud van hun nomadenbestaan, is vaak onderwerp van de poëzie in Giela/Gielan, zoals dit gedicht laat zien. Een ander deel van de gedichten in de bundel gaat over de liefde voor de natuur en voor de rendieren.

Ik geef hier eerst het Zweedse ‘Gamla Vaisa’, met de Nederlandse vertaling die ik heb gemaakt. Daaronder staat het gedicht in de moedertaal van Paulus en Inger Utsi.
Gamla Vaisa

I sommarens värme sken du
som en stjärna på fjällsidan
Höga fjäll mot himlen
Vackrast du var som by

Med värme du tog
varje själ i din famn

Blånande små sjöar
har blivit hav
Lätta vindar har fått kraft
vågorna sköljer hårt

Vaisa* van weleer

In de zomerwarmte schitterde jij
als een ster op de flank van de berg
Bergen tegen de hemel aan
Het mooiste dorp was jij

Met warmte nam je
elke ziel in je armen

Kleine blauwe meren
zijn zee geworden
Lichte winden wonnen aan kracht
de golven beuken

*naam van een zomernederzetting van de Zweedse Samen. Het dorp moest wijken voor de Suorva-dam.

Boares Váisa

Geassebáhkkan don báitet
degu násti várregilggas
Alla várit áimmu ravddas
Cábbamus leat siidan leamaš

Liekkusvuodainat vuosta váldet
juohke sielu iežat fátmai

Jávrražat mat alihahtte
leat mearran muktašuvvan
Biekkažat leat ožžun vuoimmi
bárut doidet garrasit

Luister hoe het gedicht klinkt.
Zomergedicht 2013
Gamla Vaisa Boares Váisa
00:00
Zomer 2012

Het zomergedicht is van de Zweedse dichter Lars Gustafsson (1936) die vaak in één adem wordt genoemd met Tomas Tranströmer (zie het eerste seizoensgedicht van 2012). Beide schrijvers zijn al heel lang bevriend. Gustafsson is behalve dichter ook romanschrijver en filosoof. Dit gedicht – dat ik zelf heb vertaald – komt uit de bundel Stenkista (1994). Het is kort en tijdloos. Maar de titel is al een gedicht op zich.
Hur vet vattnet att båten kommer?

I några lägen
särskilt i akterlig vind
viker det sig tydligt framför bogen.


Hoe weet het water dat de boot komt?

In sommige posities
vooral met de wind achter
wijkt het onmiskenbaar voor de boeg.

Luister hoe het gedicht klinkt.
Zomergedicht 2012
Hur vet vattnet att båten kommer? Hoe weet het water dat de boot komt?
00:00
telefoon: 0318-769318 of 06-48099028
Terug naar de inhoud