Lentegedichten - Bladerbeer

Ga naar de inhoud

Lentegedichten

Seizoensgedicht > t/m 2022
Lente 2022
Velimir Chlebnikov (Велими́р Хле́бников) werd in 1885 geboren in een dorp aan de Wolga in het zuiden van Rusland. Tijdens zijn studie wiskunde las hij veel poëzie van symbolistische dichters, en het duurde niet lang voordat hij zelf begon te schrijven. Hij hield ervan te experimenteren met woorden en klanken en nieuwe woorden te ontwerpen. Wat hem intrigeerde waren de ongekende mogelijkheden van poezië. Chlebnikov wilde een taal van de toekomst vinden door terug te gaan naar de oerbetekenissen van de woorden. In zijn gedichten spelen Slavische mythen een rol, naast actuele gebeurtenissen, zoals de Eerste Wereldoorlog. In 1916 werd hij opgeroepen om mee te vechten, op zijn 31e jaar. In een brief beschreef hij de situatie waaruit hij koste wat het kost wilde ontsnappen, om te eindigen met: ‘Ik ben een derwisj, een yogi, een Marsbewoner, alles, maar geen soldaat van een infanterieregiment.’ Met de Oktoberrevolutie, ruim een jaar later, kwam er een einde aan zijn gedwongen diensttijd. Maar de oorlog zou tot aan zijn vroege dood een thema blijven. Hij zwierf al schrijvend door Rusland en stierf aan ondervoeding en uitputting, 36 jaar oud. Dichter en tijdgenoot Osip Mandelstam heeft over hem gezegd: ‘Chlebnikov is met woorden bezig als een mol, hij heeft gangen gegraven in de aarde voor de toekomst, voor een hele eeuw.’

Ik las Chlebnikovs titelloze gedicht vele jaren geleden in de poëziekalender van uitgeverij Meulenhoff. Het trof me en ik heb het bewaard. Het gedicht begint met het verrassende beeld van beren die zich langs wimpers haasten – waarna een stroom van beelden volgt. De manier waarop Chlebnikov met taal speelt, is aanstekelijk; het ene woord roept het andere op, de ene betekenis ontlokt de andere, het is een spel met gelijkenissen en verschillen, en ik ga mee met de voorstellingen. Als ik het gedicht probeer te begrijpen ben ik eruit, ben ik uit de stroom. De beelden liggen in elkaars verlengde zonder verband van oorzaak en gevolg. Daarom blijft het spannend, ook als je weer bij de eerste regel begint.
Op deze dag van blauwe beren,
Die zich langs stille wimpers haasten,
Zie ik achter het blauwe water
In de kelk van het oog het bevel te ontwaken.

Op de zilveren lepel van uitgestrekte ogen
Ligt voor mij uitgestrekt de zee, een stormvogel wiegt;
En ik zie dat tussen de onbekende wimpers
Naar de ruisende zee het vogel-Rusland vliegt.

Maar omgeslagen door de storm van de liefde
Drijft iemands zeil in het rond-blauwe water;
In hopeloosheid echter is ondergegaan
De eerste donder. De lente komt later.

Velimir ChlebnikovUit: Ik en Rusland (Meulenhoff, 1986)
vertaling: Willem G. Westeijn
Luister hoe het gedicht klinkt
Willem Westeijn bezorgde tussen 2012 en 2017 in drie delen het verzamelde werk van Velimir Chlebnikov
(Amsterdam: Filonov).
Lente 2021
Een haiku is een drieregelig gedicht van zeventien lettergrepen, volgens een verdeling van 5-7-5. De dichtvorm ontstond in Japan in de 17e eeuw.
 
Haiku-dichters leggen zich van oudsher toe op vanzelfsprekende zeggingskracht. Volgens meesterdichter Matsuo Bashō (1644-1694) ging het erom ieder gewoon woord zijn oorspronkelijke kracht terug te geven. Hij raadde zijn leerlingen aan om elke haiku die ze schreven woord voor woord te proeven: Neem duizendmaal uw gedicht op de lippen.

In veel Japanse haikus komt het seizoenwoord voor, zo ook in dit lentegedicht van Kobayashi Yataro (1763-1827). Yataro kreeg van jongs af aan veel verlies te verwerken en leefde een tijdlang in grote armoede. Hij gaf zichzelf de dichtersnaam Issa. Zijn haiku is opgenomen in het boek Haiku. Een jonge maan, van J. van Tooren (Meulenhoff, 1987).

Ad Beenackers bespreekt  meer dan honderd haikus in zijn boek Oude Emmer, verhoor mijn gebed (Meulenhoff, 2005). Hij legt een verband tussen de haiku-dichtvorm en de kunst van het penseelschilderen die in de 13e eeuw vanuit China in Japan werd geïntroduceerd. Bij zon schildering ging het erom een impressie uit de natuur met minimale middelen in een krachtig beeld op (rijst)papier te zetten. Dit is ook wat Issa met zijn haiku doet, en hij heeft maar één penseelstreek nodig:
Hoe doodeenvoudig
verscheen vandaag de lente:
een zachtblauwe lucht.
Luister hoe het gedicht klinkt.
Lente 2020
De Nederlandse auteur Bert Schierbeek (1918-1996) maakte deel uit van de beweging van de Vijftigers, samen met schrijvers als Remco Campert, Simon Vinkenoog, Gerrit Kouwenaar en Lucebert. Na de Tweede Wereldoorlog sloot hij zich aan bij de Cobra-groep van beeldend kunstenaars. Hij liet zijn teksten illustreren door onder andere Karel Appel en Lucebert.
In zijn schrijven zocht Schierbeek het experiment, zoals in het associatieve Het boek ik dat in 1951 verscheen en dat vijfentwintig jaar geleden mijn eerste kennismaking was met zijn werk. In diezelfde periode las ik ook de roman Weerwerk (1977), een soort reisverslag met de vogel als verbindend motief waar ik nu het lentegedicht aan ontleen, en De tuinen van zen (1959). In dit essay over het Zen-Buddhisme kom je mooie regels tegen, zoals deze:
‘Rustig zitten, niets doen,
de lente komt en het gras groeit vanzelf’
Bert Schierbeek schreef romans, verhalen, toneelteksten, essays en gedichten, en won vele prijzen,
zoals in 1986 de Hendrik de Vriesprijs, en de Constantijn Huygensprijs in 1991 (beide voor zijn hele oeuvre). De genres waren nooit scherp afgebakend, zoals ook dit ‘gedicht’ laat zien; het is een fragment uit een dialoog tussen twee mannen die terugkijken op hun leven. Deze korte tekst-in-dichtvorm laat me stilstaan bij iets wat vanzelfsprekend lijkt: een vogel vliegt, hij valt niet.
Vogel - Bert Schierbeek
De tekening heb ik gemaakt naar een voorbeeld in het boek Chinees penseelschilderen van Pauline Cherrett (Librero, 2001).
Soms blijft een vogel zitten
maar nooit lang
dan tikt ie met zijn vleugels tegen de lucht
en vliegt weg
hij valt niet
hij tikt
en weg is ie
 
 
 
Luister hoe het gedicht klinkt.
Lente 2017

Het gedicht dat ik afgelopen zomer instuurde voor de Poëziewedstrijd Tactiele Beeldentuin, is opgenomen in de bloemlezing Verlangen Verbeeld je, een uitgave van ’t Wit Huis in Loppem. Het is ook genomineerd voor de publieksprijs. Samen met negen andere gedichten zal het in de beeldentuin worden tentoongesteld, vanaf dit voorjaar. Als bezoeker kun je ter plekke je stem uitbrengen.
Ik ging naar Loppem

Ik ging naar Loppem om de tuin te zien,
de eerste dag van mei nog zonder geuren.
De wind was fel, het licht was schitterend,
de tuin lag levend tussen stille muren.
Wat ik daar zag waren fossiel gevangen halmen.
Een oeroud slakkenspoor dat uit de oceaan.
Een prehistorisch dier zag ik dat in het gras.
En ik zag engelen met losse haren.

Ze wezen mij de eerste mens, en tussen wingerd
de gezichten, één van vrede, één van ingehouden pijn.
Ze morsten kleuren, vingen wind onder hun vleugels.

Ik zag ze gaan, ze dansten in één lijn.
Ik stond nog bij huizen die als boeken op een plank.
Ik wilde, o, ik wilde
ik wilde als de engelen, die vogels zijn.
Luister hoe het gedicht klinkt.
Lentegedicht 2017
Ik ging naar Loppem
00:00


Lente 2016

Kauwen zijn er in elk seizoen, maar alleen in de lente kun je ze tussen de bloeiende krokussen zien scharrelen. Ik verheug me elk jaar op dat beeld van de donkere vogels met hun oplichtende ogen tussen het paars en het wit. Je ziet ze altijd twee-aan-twee door het gras stappen. Het zijn groepsdieren, maar eenmaal een paar doen ze binnen de kolonie alles samen. Ze richten een nest in, zorgen voor de jongen en blijven hun leven lang bij elkaar.
Kauwen zoeken op de grond naar broodkruimeltjes en zaadjes. Ze kijken onder de bladeren of daar ergens een torretje verstopt zit. Je ziet ze ook in de hondenpoep pikken. Vroeger broedden kauwen in kerk- en kasteeltorens, daarom werden ze torenkraaien genoemd.
Kauwen horen bij de familie van de kraaien. Kauwen zijn speels, en ze zijn intelligenter dan de slimste roofvogel. Het kauwenleven is mooi beschreven in Kraaienbende, een deel uit een reeks informatieve boeken voor kinderen van uitgeverij KNNV waaraan ik een keer een blog heb gewijd.


Kauwen maken veel geluid. Ze roepen naar hun soortgenoten; dat hoor je ook in de stad. Ik heb dat een keer beschreven in een gedicht.

Luister hoe het gedicht klinkt.
Zwerm kauwen boven Hilversum
.
Het was ochtend, een zondag.
Ik hoorde kè-kè-kè zonder het te horen.
Ik hoorde het toen het er niet meer was.
Toen ging het tuinhek open.
De vogels waren los.
Ze kwamen door de poort.
De duif met roe-koe (gedempt).
De meesjes prrt-prrt-prrt.
De vinken met hun slag.
De merel met zijn zoete zingen.
Ik hoorde de kauwen,
kè-kè-kè!
Kauwenportretten
Beeldend kunstenaar Achilles Cools heeft kauwen tot zijn hoofdonderwerp gemaakt; in de kauwengalerij op zijn website staan mooie ‘portretten’.
Dit kauwenportret maakte ik zelf.



Kikkergeluid op Landgoed Niënhof,
Kikkergeluid
00:00
Lente 2015

In Nederland gaat het goed met de kikkers, ze zijn elk voorjaar te horen.
Deze kikkers wonen op Landgoed Niënhof, in een stille vijver niet ver van de Kromme Rijn.

In 1980 kocht ik een dun boekje met een grijze omslag, uitgegeven door Aktie Strohalm, met daarop een sobere zwart-wittekening van een indiaan in een leeg landschap. Ergens tijdens een verhuizing raakte ik het kwijt. Niet lang geleden bestelde ik op internet een tweedehands exemplaar. Hoe kun je de lucht bezitten? is de toespraak die indianenopperhoofd Seattle in 1854 uitsprak. In de poëtische tekst worden bergen, rivieren en bomen gepersonifieerd en is de levenloze steen bezield.

De stammenleider van de Duwamish en Suquamish reageert in zijn rede op de wens van de Amerikaanse regering grond te kopen in ruil voor reservaten. Het plan was om spoorwegen aan te leggen en treinen door het gebied  te laten rijden (‘rokende ijzeren paarden’ waar de bizons plaats voor zouden moeten maken).
In de loop van de jaren kwam één regel vaak terug in mijn herinnering, en altijd in de lente, vanwege de kikkers: ‘Wat heeft het leven voor zin als je de roep van de uil niet meer kunt horen, of het kwaken van de kikkers in de avond?’
Dit is de hele passage:

"Er is geen plaats om uit te rusten in de steden van de blanke man.
Geen plaats waar je het openspringen van de knoppen in het voorjaar kunt horen
of het geruis van de vliegende vogels.
Het lawaai schijnt alleen maar bestemd om de oren pijn te doen.
En wat heeft het leven voor zin als een man niet meer de eenzame kreet van de nachtuil kan horen
of het praten van de kikkers rond het meer in de avond?
De indiaan houdt van het zachte ruisen van de wind over het water,
en de geur van de wind,
gezuiverd door de middagregen of meedragend de geur van pijnbomen."

In de herziene uitgave die nog in de handel is (Actie Strohalm, 1998) is de toespraak opgenomen in drie verschillende versies. Het zijn vrije vertalingen van de Engelse teksten die zelf ook al een bewerking zijn, want Seattle sprak de rede uit in zijn moedertaal. De opgetekende toespraak is het weinige dat van de filosofie van de indianen bewaard is gebleven; ze hebben hun visie op leven en natuur zelf nooit op schrift gesteld. De rode draad is dat alles met alles samenhangt, en dat de aarde net zo kwetsbaar is als haar bewoners.

"Wat er met de aarde gebeurt, gebeurt met de kinderen van de aarde.
De mens heeft het web van het leven niet geweven.
Hij is slechts één draad ervan.
Wat hij met het web doet, doet hij met zichzelf."

De Duwamish en de Suquamish woonden op de oevers en eilanden van de zeearm Puget Sound van de Stille Oceaan, in het noordwesten van de Verenigde Staten. Het wemelde er van de vis, en in de weelderige bossen was genoeg wild om op te jagen. Aan het einde van de 18e eeuw telden de stammen 1200 zielen; vijftig jaar later waren dat er nog hooguit 300. Het enige tastbare spoor van de oorspronkelijke bewoners van het gebied is de Duwamish River (dicht bij Seattle).
Seattle benoemt de samenhang als verbondenheid in bloedverwantschap. Zijn toespraak is een liefdesverklaring aan de natuur.

"De geurende bloemen zijn onze zusters,
het rendier, het paard, de grote adelaars onze broeders
De schuimkoppen in de rivier, het sap van de weidebloemen,
het zweet van de pony en van de man,
het is allemaal van hetzelfde geslacht, ons geslacht.
Onze doden vergeten dit prachtige land nooit: het is de moeder van de rode man.
Dit glinsterende water dat stroomt in beken en rivieren is niet zomaar water.
Het is het bloed van onze voorouders.
Het murmelend water is de stem van mijn vaders vader.
De rivieren zijn onze broeders, zij lessen onze dorst.
De rivieren dragen onze kano’s en voeden onze kinderen."

De indianen beschouwden het gebied dat ze bewoonden als gewijde grond:

"Elk stuk van dit land is heilig voor mijn volk.
Iedere spar, die glanst in de zon,
elk zandstrand,
elke nevel in de donkere bossen, elke open plaats,
elke zoemende bij is heilig in de gedachten en herinnering van mijn volk."

De titel van het boekje refereert aan een vraag die de stammenleider hardop stelde in het bijzijn van gouverneur Isaac Stevens die de onderhandelingen voerde namens de Amerikaanse regering: ‘Kun je de lucht kopen en verkopen?’

"Als wij u ons land verkopen,
dan moet u bedenken dat de lucht voor ons waardevol is,
dat de lucht zijn adem meedeelt aan al het leven dat het in stand houdt.
Hoe kun je de lucht kopen of verkopen,
de warmte van de aarde,
de snelheid van de antiloop?’
(…)
[…] alles deelt dezelfde lucht.
De dieren, de bomen, de mensen,
alles heeft deel aan dezelfde lucht."

Terug naar het begin, naar de lenteregels. In de tekstversie van Ted Perry is de uil een lijster en zijn de kikkers aan het twisten. In een Engelse tekst die ik op internet vond, heeft een nachtzwaluw de plaats ingenomen van de uil: ‘And what is there to life if a man cannot hear the lonely cry of a whippoorwill or the arguments of the frogs around a pond at night.’

Kwakende kikkers zijn de voorbode van nog meer kikkers. Kijk hier voor geluid én beeld.


Lente 2014

Dit gedicht – een Italiaans sonnet – is meer dan 60 jaar geleden geschreven door Simon Vestdijk (1898-1971). Het is opgenomen in Dichters van dezen tijd, in 1951 uitgegeven door P.N van Kampen & Zn. in Amsterdam.
Van Vestdijk zijn meer dan 200 boeken verschenen; voor A. Roland Holst was hij ‘de man die sneller schrijft dan God kan lezen’. De koperen tuin is waarschijnlijk zijn bekendste boek. Weinig mensen zullen weten dat Simon Vestdijk naast romans, essays en gedichten een lijvige wetenschappelijke verhandeling schreef van 600 pagina’s dik, over het wezen van de angst.
Vestdijk kreeg tussen 1938 en 1971 vrijwel alle Nederlandse literaire prijzen die er te winnen zijn; als laatste de Prijs van de Nederlandse letteren, voor zijn hele oeuvre.
Zelfkant

Ik houd het meest van de halfland'lijkheid:
Van vage weidewinden die met lijnen
Vol waschgoed spelen; van fabrieksterreinen
Waar tusschen arm'lijk gras de lorrie rijdt,

Bevracht met het geheim der dokspoorlijnen.
Want 'k weet, er is daar waar men 't leven slijt
En toch niet leeft, zwervend meer eenzaamheid
Te vinden dan in bergen of ravijnen.

De walm van stoomtram en van bleekerij
Of van de ovens waar men schelpen brandt
Is meer dan thijmgeur aanstichter van droomen,

En 't zwarte kalf in 't weitje aan de rand
Wordt door een onverhoopt gedicht bevrijd
En in één beeld met sintels opgenomen

Luister hoe het gedicht klinkt.
Lentegedicht 2014
Zelfkant
00:00
Het sonnet ‘Zelfkant’ roept een werkelijkheid op die niet meer bestaat, een omgeving tussen stad en plattenland waar een stoomtram zijn rook uitspuugt en het linnen op de bleekweide is uitgespreid. De spelling van de woorden onderstreept de sfeer van een voorbije wereld: waschgoed, bleekerij, thijmgeur, droomen. Hoewel dit gedicht voor lezers van nu een reis naar het verleden is, staat het tegelijk los van de tijd: het gaat over een plek waar eenzaamheid voelbaar is, en eenzaamheid is niet aan tijd gebonden. Het is een plek waar het leven wordt verdrukt door de noodzaak van lange dagen ploeteren, van overleven. Maar voor de dichter is dit grensgebied een plaats om tot zichzelf te komen. De eenzaamheid leidt tot reflectie, en het is dankzij de bespiegeling in het gedicht dat de droom het wint, dat het leven bloeit tegen de verdrukking in: het kalfje springt rond tussen dode fabrieken en asresten, nog lang niet versleten, als het symbool van lente en een nieuw begin.


Lente 2013

Het lentegedicht van 2013 is van dichter en vertaler Bert Voeten (1918-1992) die getrouwd was met schrijfster Marga Minco. Voeten heeft meerdere prijzen gekregen voor zijn werk, waaronder in 1959 de Martinus Nijhoff-prijs voor zijn vertalingen van Engelse toneelstukken (o.a. Shakespeare). Wat me aanspreekt in zijn poëzie is de beeldenrijkdom. De taal is oorspronkelijk en vaak verrassend, zoals ook dit gedicht laat zien. Het komt uit de bundel Er gebeuren geen wonderen (uitgeverij Heideland, 1963).
‘Het beeld’ is een gedicht om te ervaren. Het gaat over de eeuwige lente van de woorden: ze verliezen nooit het vermogen om te bloeien. En de boom van taal die stevig wortelt in de grond, verheft zich om onze verbeelding in elk seizoen op handen te blijven dragen.
Het beeld

Onverhoeds slaat het beeld
zijn wortels uit, het grijpt
in de aarde van het gedicht
en richt zich op –
een boom
die takken heft, bladeren zet
de regen op handen draagt
de lucht met knoppen bespringt
in de bloeimaand van het woord.


Luister hoe het gedicht klinkt.
Lentegedicht 2013
Het beeld
00:00
Lente 2012

Dit Ierse gedicht uit de vroege Middeleeuwen staat in de bundel Inis Fáil (Kritak, 1985). Het gedicht is bewerkt door Mon Nys, die in de jaren negentig samen met Paul Claes Ulysses van James Joyce vertaalde.

Ik koos 'Het eerste gedicht' omdat de lente elk jaar weer uitbarst als was het de eerste keer. En omdat de vragen van de dichter steeds opnieuw voor het eerst kunnen worden gesteld, in onze verbeelding.
Het eerste gedicht

Ik ben de wind over de zee,
ik ben een golf in de zee,
ik ben het geruis van de zee.
Ik ben het hert met zeven takken,
ik ben de havik op de rotsen,
ik ben de zalm in de stroom.
Ik ben een meer in de vlakte,
ik ben een bloem op het veld,
ik ben een traan van de zon.
Ik ben de wilde ever,
ik ben de dodende speerpunt.
Ik ben het begin van elk gedicht.

Wie is het licht op de heuvel?
Wie kent de rustplaats van de zon?
Wie is zo oud als de maan?
Wie heeft de sterren geteld?

Wie heeft het vuur in de hoofden ontstoken?

Luister hoe het gedicht klinkt.
Lentegedicht 2012
Het eerste gedicht
00:00
telefoon: 0318-769318 of 06-48099028
Terug naar de inhoud