Herfstgedichten - Bladerbeer

Ga naar de inhoud

Herfstgedichten

Seizoensgedicht > t/m 2022
Herfst 2022
Elke Erb werd in 1938 geboren in de Bondsrepubliek. Ze schrijft proza en poëzie. Daarnaast is ze vertaalster, onder andere uit het Russisch en Georgisch.

Vanaf haar twaalfde woonde ze in de toenmalige DDR. In het Oost-Berlijn van de jaren 60 hoorde ze bij de schrijvers die zich tegen de kunst keerden waarmee de staatsideologie moest worden gevoed. Ze schreven over hun persoonlijke ervaringen, wat hen in botsing bracht met het regiem. Erb publiceerde haar eerste bundel in 1975, met zowel proza als poëzie. Daarna volgen vele publicaties. Tussen 1988 en 2020 werd haar werk meer dan 10 keer bekroond. Twee jaar geleden kreeg ze de belangrijkste literatuurprijs van Duitsland, de Georg-Büchner-Prijs, die eerder is uitgereikt aan o.a. Christa Wolf, Peter Handke, Ingeborg Bachman en Paul Celan.

Elke Erb was meermalen te gast op het Poetry International Festival in Rotterdam, maar in het archief is geen opname van haar optredens bewaard gebleven. Wel vond ik een interview waarin ze vertelt hoe ‘Nachts, halb zwei, zu Hause’ is ontstaan. De aantekeningen die ze twee jaar lang elke dag maakte als ze gedurende vijf minuten opschreef wat er in haar opkwam, vormden de basis – niet alleen voor dit gedicht maar voor de hele bundel Sonanz (2008) waarin het is opgenomen. De ondertitel ‘5 Minute Notate’ verwijst naar dit dagelijkse moment van vrij schrijven.

Ik heb dit gedicht gekozen omdat ik het aanstekelijk vind: de stroom van associaties, de verrassende beelden, de terugkerende regel. Het is verstild en ik voel er ook iets vrolijks in.
Elke Erb - ’s NACHTS HALF VIER TER PLEKKE
Afbeelding bij hetfstgedicht 2022; copyright Janne van der Leer
© JN
Loop de piano langs, vinger in ’t haar,
zet de kruisbessenstruik winters, des winters,
korrelsneeuw, stap in de herfst met mijn schoen

Stap in de herfst met mijn schoen
zompige blaren loof november
denk aan de keuken, vertaald in

avondgelui, hertengewei of takwerk,
de verbonden vloer akelei akelei geheim
Loop de piano langs

Stap in de herfst met mijn schoen
in mijn rug de villa met diverse
daken als wimpers
Luister hoe het gedicht klinkt
Herfst 2021
Duoduo is de dichtersnaam van Li Zhizeng. Hij werd in 1951 geboren in Peking. Midden in zijn middelbare schooltijd brak de Culturele Revolutie uit. Hij werd naar het platteland gestuurd ‘om te leren van de boeren’. Hij begon te schrijven en belandde op de zwarte lijst van Mao Zedong. Begin jaren 80 maakte hij kennis met Europese dichters, waaronder Charles Baudelaire en Sylvia Plath. Er verschenen in China gedichten van hem in tijdschriften, gevolgd door twee poëziebundels.
In 1989 zag Duoduo als verslaggever hoe de studentenopstand werd neergeslagen op het Plein van de Hemelse Vrede. Kort daarna reisde hij naar Nederland voor een optreden op Poetry International en keerde niet naar China terug.
Zijn poëzie is in meerdere talen vertaald. In 1991 verscheen zijn eerste Nederlandstalige dichtbundel. Sinds 2004 woont en werkt Li Zhizeng weer in China.

Het gedicht ‘de amsterdamse grachten’ laat zien dat tijd niet lineair is maar uit lagen bestaat. Een plek van lang geleden wordt plotseling voorgrond. Eerst probeert de dichter het beeld terug te dringen, maar als hij er ten slotte naar kijkt, dijt het steeds verder uit. Wat begint met sinaasappels aan een boom en de opkomende zon, mondt uit in de lege straten van zijn thuisland. In het gedicht ontstaat ruimte voor een ervaring die ik herken. Wat terug in de tijd ligt, vermengt zich met de werkelijkheid van nu. In de slotregels schuiven beide werkelijkheden in elkaar.
In een interview uit 1990 in het tijdschrift Raster vertelde Duoduo dat hij in zijn gedichten geen verschil wil maken tussen verleden, heden en toekomst; hij behandelt ze als een en hetzelfde. Uit dit herfstgedicht spreekt dat hij, zoals hij het zelf verwoordde, ‘het dictaat van de tijd’ niet aanvaardt. En zo gebeurt het dat iets wat niet kan, toch plaatsvindt, zichtbaar voor iedereen die het gedicht leest.
Luister hoe het gedicht klinkt
DE AMSTERDAMSE GRACHTEN

een stad in november bij het vallen van de nacht:
niets dan de amsterdamse grachten

plotseling

gaan de sinaasappelen aan de boom bij mij thuis
in de herfstwind heen en weer

ik sluit het raam, maar dat helpt niet
de grachten stromen terug, maar dat helpt niet
de zon is ingelegd met parels opgegaan

maar dat helpt niet
vluchten duiven dwarrelen als ijzervijlsel neer

straten zonder jongetjes lijken plotseling leeg
na de regen in de herfst
het plafond waar overal slakken op rondkruipen
– mijn vaderland
over de amsterdamse grachten vaart het traag voorbij…
 
Duoduo
Uit: Een schrijftafel in de velden, Meulenhoff 1991
vertaling: Maghiel van Crevel
Het gedicht is in deze vertaling ook gepubliceerd op Poetry International in 2013, en daar te beluisteren, voorgelezen door de dichter zelf (links boven de Chinese tekst).
Herfst 2020
Het herfstgedicht komt uit de tweetalige bloemlezing Moderne Turkse poëzie (Atlas, 2010). Docenten en (oud)studenten van de Leidse universiteit vertaalden voor deze bundel werk van veertig Turkse dichters van de 20ste eeuw. ‘De oude mist’ van Süreyya Berfe is vertaald door Annemarike Stremmelaar.

De ‘rook die van geen wijken weet’ is de constante factor in dit gedicht. In bijna elke regel wordt de mist op een andere plek geïntroduceerd; de waterdamp verbindt zich – in het voorbijgaan telkens met een nieuwe omstandigheid. Het zijn zowel concrete, aanwijsbare plekken (zoals ‘bomen’, ‘adem’, ‘ogen’), als minder grijpbare en abstracte (‘ochtenden’ ‘zorgen’, ‘bedoelingen’). De mist wordt opgevoerd als een persoon, als een oude bekende die komt en gaat, zonder te oordelen. Deze autonome gedaante die in zichzelf is opgesloten voegt met zijn vluchtige aanwezigheid aan elke situatie iets toe.
 
Door de herhaling in de opsomming heeft ‘de oude mist’ het karakter van een bezwering. Ik voel in dit gedicht troost voor de onontkoombare vergankelijkheid.
De oude mist
Luister hoe het gedicht klinkt.
Langs de bomen komt de mist voorbij
langs de adem van de wolfshond
langs de bezem van de vuilnisman, langs zijn uitgedoofde ogen.

Langs de lange ochtenden van slapeloosheid komt de mist voorbij
langs de zorgen van wie niets anders heeft te doen dan werk
dan werkjes, dan zijn werk.
 
Tussen de oproepen tot het ochtendgebed komt de mist voorbij
langs de bejaarde verwachting van de wachtenden op de arbeidersmarkt
langs verbijsterde maandagen, langs dinsdagen die zich over hun plaats verbazen.
 
Langs mijn leven dat zijn laatste jaren in gaat komt de mist voorbij
langs goede bedoelingen, langs geduld, langs vergeving
langs de toekomst van mijn zoon, langs mijn half voltooid verleden.

Zonder naar de zon te luisteren, zonder de grond te zien komt de mist voorbij
komt de mist voorbij, komt de mist voorbij
die oude rook die van geen wijken weet komt voorbij.
De mist.
Hij komt voorbij.
Herfst 2017

Edith Södergran werd in 1892 geboren in Rusland. Ze bracht een groot deel van haar leven door in Raivola, een Fins dorp in de buurt van Sint Petersburg dat tegenwoordig op Russisch grondgebied ligt en Roststjino heet. Ze schreef haar gedichten in het Zweeds. Voor haar werk kreeg ze pas na haar dood erkenning.
Inmiddels zijn haar gedichten in veel Europese talen vertaald, in 2002 ook in het Nederlands (De mooiste van Södergran, uitgegeven door Lannoo/Atlas). Ze kreeg een plaats naast grote modernistische dichters als Anna Achmatova (Rusland, 1889-1966) en Gunnar Ekelöf (Zweden, 1907-1968). Net als Ekelöf had Södergran zich verdiept in het werk van Friedrich Nietzsche.
 
Södergran zocht in de poëzie vernieuwing maar wees de traditie niet af. ‘Höstens dagar’ is opgenomen in haar debuutbundel van 1916. Er zouden nog drie bundels volgen; de laatste, Het land dat niet is, verscheen na haar vroege dood. Södergran had tuberculose en werd 31 jaar.
De vertaling van dit beeldrijke herfstgedicht is van Egil Törnqvist. Het is opgenomen in Dit is het leven dat verder zal gaan. Twaalf moderne Zweedse dichters, uit de Poetry International Serie van uitgeverij Meulenhoff (1982).
 
De herfst heeft geen verlangen meer. Maar het einde leest als een nieuw begin.
 
Höstens dagar

Höstens dagar är genomskinliga
och målade på skogens gyllene grund...
Höstens dagar le åt hela världen.
Det är så skönt att somna utan önskan,
mätt på blommorna och trött på grönskan,
med vinets röda krans vid huvudgärden...
Höstens dag har ingen längtan mer,
dess fingrar är obevekligt kalla,
i sina drömmar överallt den ser,
hur vita flingor oupphörligt falla...



 
De dagen van de herfst
 
De dagen van de herfst zijn doorschijnend,
geschilderd op de gouden bodem van het bos…
De dagen van de herfst lachen de wereld toe.
Het is zo heerlijk zonder wensen in te slapen,
van bloemen verzadigd, vermoeid van het groen,
aan je hoofdeinde een rode krans van wingerd…
De dag van de herfst heeft geen verlangen meer,
zijn vingers zijn meedogenloos en koud,
in zijn dromen ziet hij overal
hoe witte vlokken onophoudelijk vallen.

Luister hoe dit gedicht klinkt
Herfstgedicht 2017
Höstens dagar / De dagen van de herfst
00:00
Herfst 2016

Lars Erik Einar Gustafsson (Västerås, 1936) is een internationaal georiënteerde Zweedse schrijver van romans, verhalen, gedichten, essays, reisbeschrijvingen en filosofische beschouwingen. Zijn eerste bundel poëzie, Balongfararna, verscheen in 1962. En biodlares död (1978; De dood van een imker) werd zijn doorbraak als romanschrijver, ook buiten de grenzen van zijn geboorteland. In de jaren 80 emigreerde hij naar Texas. Hij bleef er ruim 20 jaar. In 2006 kwam hij terug naar Zweden. De lijst van publicaties is lang: meer dan 70 titels verschenen tussen 1957 en nu. Tijdens zijn presentatie op de boekenbeurs in Göteborg in 2012 vertelde hij dat hij zijn gedichten als zijn beste werk beschouwt. Gustafsson was bevriend met de Zweedse dichter Tomas Tranströmer († 2015) die in 2011 de Nobelprijs voor literatuur won. Het wintergedicht van 2011/12 is van Tranströmer (‘Trädet och skyn’).

Dit gedicht is opgenomen in de bundel Stenkista (1994, Albert Bonniers Förlag). Het pakt de draad op van ‘Om själen finns’ uit diezelfde bundel, het herfstgedicht van vorig jaar.
Luister hoe het gedicht klinkt.
Herfstgedicht 2016
Själarna efter döden
00:00
Själarna efter döden

Jo, själarna finns.
Efter döden

har de inte så mycket att säga.
Inte mycket att frukta eller önska heller.

Eftersom de befriats
från kroppen, denna aldrig sinande

källa till njutningar och smärta,
känner de ingen skräck.

Eftersom de inte heller kan dö
mer än en gång är även deras respekt för Gud
begränsad.

Om höstarna blir de mera sällskapliga,
och man ser dem i stora flockar
över fälten,

stigande i märkliga virvlar
mot en himmel som de dock aldrig når.


De zielen na de dood

Jazeker, de zielen bestaan.
Na de dood

hebben ze niet veel te zeggen.
Evenmin veel te vrezen of wensen.

Aangezien ze bevrijd zijn
van het lichaam, deze niet aflatende

bron van genoegens en pijn,
kennen ze geen angst.

Aangezien ze ook maar één keer
kunnen sterven, is hun eerbied voor God
begrensd.

In de herfst verzamelen ze zich,
je ziet ze zweven boven de velden
in een wolk van pluisjes,

in wonderlijke wervelingen stijgen ze op,
een hemel tegemoet die ze nooit zullen bereiken.

Herfst 2015

Lars Erik Einar Gustafsson (Västerås, 1936) is een internationaal georiënteerde Zweedse schrijver van romans, verhalen, gedichten, essays, reisbeschrijvingen en filosofische beschouwingen. Hij heeft zich ook altijd gemengd in het politieke debat. Zijn eerste bundel poëzie, Balongfararna (De ballonvaarders), verscheen in 1962. En biodlares död (1978; De dood van een imker) werd zijn doorbraak als romanschrijver, ook buiten de grenzen van zijn geboorteland. Hij woonde en werkte onder andere in Duitsland (Berlijn). In de jaren 80 emigreerde hij naar Texas in de VS. Aan de Universiteit van Austin gaf hij colleges filosofie en creatief schrijven. Hij bleef er ruim 20 jaar. Zijn tweede echtgenote was joods, en Gustafsson verruilde het lutherse geloof voor het jodendom. Dat was in lijn met zijn liefde voor het gedachtengoed van Martin Buber en Immanuel Levinas. Hij omschrijft zichzelf niet als een gelovige, maar als iemand die zoekt.
In 2006 kwam Lars Gustafsson terug naar Zweden. De lijst van publicaties is lang: meer dan 70 titels verschenen tussen 1957 en nu. Tijdens zijn presentatie op de boekenbeurs in Göteborg in 2012 vertelde hij dat hij zijn gedichten als zijn beste werk beschouwt. Gustafsson was bevriend met de Zweedse dichter Tomas Tranströmer († 2015) die in 2011 de Nobelprijs voor literatuur won. Het seizoensgedicht van winter 2011/12 is van Tranströmer (‘Trädet och skyn’).

Dit herfstgedicht is niet het eerste seizoensgedicht van Lars Gustafsson dat ik koos. Ook het zomergedicht van 2012 komt van hem, met als titel een vraag: ‘Hoe weet het water dat de boot komt?’, waarna de observatie volgt die zo kenmerkend is voor zijn poëzie.
Van dit herfstgedicht, uit de bundel Stenkista (1994), maakte ik twee versies, omdat een vertaling op veel manieren kan. In beide vertalingen blijft intact wat me treft in Gustafssons gedichten: de waarneming gaat boven de verklaring.
Luister hoe het gedicht klinkt.
Herfstgedicht 2015
Om sjalen
00:00
Om sjalen

Om själen finns,
är det inte viktigt
om den är dödlig eller odödlig.

Det viktiga är att själen finns.
(Kropparna är ju så lika.)
-------------------------
Als de ziel bestaat
is de vraag niet
is ze sterfelijk of onsterfelijk?

Waar het om gaat is dat de ziel bestaat.
(Kijk maar naar het lichaam.)
     ----------------
Als de ziel bestaat
gaat het er niet om
of ze sterfelijk is of onsterfelijk.

Waar het om gaat is dat de ziel bestaat,
net als de lichamen.

Herfst 2014
Luister hoe de haiku klinkt.
Herfstgedicht 2014
Haiku
00:00
Hoe zou je stem zijn,
en welk lied zou je zingen,
spin, in de herfstwind?

Dit haiku-gedicht is van Matsuo Bashō (松尾芭蕉). Hij leefde in de 17e eeuw en wordt gezien als een van de grote meesters in het genre. Haiku betekent ‘schertsend gedicht’ en is in Japan ontstaan uit een oudere vorm: ‘geestige briefjes’ die geliefden aan het hof elkaar stuurden. Een haiku bestaat uit drie regels met een vaste lengte aan lettergrepen (5-7-5). Het is te danken aan Bashō dat de haiku een versvorm werd voor ‘het volk’, ook over alledaagse onderwerpen.
Bashō ging op zijn 21ste jaar een Zen-klooster in. Hij volgde zijn haiku-leraar naar Edo (het tegenwoordige Tokio) om zich te verdiepen in Zen en de oude Chinese en Japanse cultuur. De volgelingen die Bashō als haiku-meester later zelf kreeg, tekenden de verzen op die hij uitsprak. Bashō worstelde zijn hele leven met geldgebrek. Zijn zelfgekozen dichtersnaam betekent ‘bananenboom,’ een verwijzing naar de boom die een van zijn welgestelde leerlingen plantte voor zijn hut.
Deze haiku is opgenomen in de bundel Een jonge maan (Meulenhoff, 1973), waarin de gedichten gerangschikt zijn naar seizoen (de klassieke indeling). Het gebruik van ‘zou’ in de eerste twee regels schept afstand, in mijn leeservaring, maar het is ingegeven door het patroon van lettergrepen. Het gebruik van ‘zou’ in de eerste twee regels schept afstand, in mijn leeservaring, maar het is ingegeven door het patroon van lettergrepen. Ik vond een vrije versie op internet die zo begint: ‘Wat roep jij daar spin, en met wat voor stem?’

'Een haiku is een momentopname die overdenking verdient,’ schrijft de inleider in het voorwoord van De jonge maan. De herfst is de tijd van overdenking, en van de kruisspinnen.
Ze weven hun draden tussen de takken van de kamperfoelie. Ze kijken door mijn raam naar binnen en vangen vliegjes zonder van hun plek te komen. Als het regent, hangen er druppeltjes aan de ragfijne draden die niet breken, alleen buigen.
Ik volg de draden van het buigzame web van de zingende spin in de wind en kom uit bij een gedicht dat ik schreef met muziek van benedictijner monniken als inspiratiebron. Het gaat ook over de herfst, met een late zwaluw op weg.



Luister hier hoe het tweede gedicht klinkt.
Herfstgedicht 2014
Chants de la liturgie slavonnne
00:00
Chants de la liturgie slavonnne

Muziek is een huis op de rots
je kijkt zo de hemel in.
De zwaluw komt van de bergen.

Tijd is water in een diepe schaal.
Sparren staan aan de rand, als wachters.
Er hangt mist boven het meer.

De wind steekt op.
Het stormt om het huis.
De zwaluw laat zich dragen.
De sparren buigen.
Ze breken niet zoals wij soms.

De titel van dit gedicht is de titel van een elpee met monnikenzang in het klooster van Chevetogne (Frankrijk) dat in 1925 werd gesticht. Er wonen monniken uit de hele wereld (onder andere uit Japan en uit Nederland); het klooster heeft een oecumenische missie. Het koor zingt Byzantijnse liturgische gezangen (Slavisch en Grieks). De sfeervolle muziek van de elpee Chants de la liturgie slavonne (1965; inmiddels ook op cd gezet) is te beluisteren op http://www.youtube.com/watch?v=cSmqGNl2MH4 of op http://www.youtube.com/watch?v=K8sZwmOkq4Q. (Dit is een langere opname met een betere weergavekwaliteit).
Het klooster heeft ook een eigen website: www.monasterechevetogne.com.
Herfst 2013

Het herfstgedicht is van Jan van Nijlen (1884-1965). ‘Oud salon’ is opgenomen in De dauwtrapper, een bundel die in 1947 verscheen.
Jan van Nijlen werd geboren in Antwerpen en debuteerde in 1906 onder pseudoniem met Verzen, waarna vele bundels volgden onder zijn eigen naam. Hij werkte mee aan onder andere het literaire tijdschrift Dietsche Warande. In Nederland werd zijn werk uitgegeven door Van Oorschot. Jan van Nijlen was bevriend met schrijvers als Willem Elsschot en J.C. Bloem. Onder zijn vrienden waren ook kunstschilders.
Zijn gedichten zijn vaak bekroond. In 1955 kreeg hij de vijfjaarlijkse Staatsprijs voor Vlaamse Letterkunde, en in 1963 de Constant Huygensprijs. Verlangen is een terugkerend thema in zijn poëzie. Een onderwerp dat in de gedichten vaak terugkomt, is zijn kindertijd.

‘Oud salon’ is een sonnet. Het rijm volgt een voorgeschreven schema, maar het dwingt nergens. En het ritme voelt natuurlijk aan. Dit gedicht is in feite een wonder van metrum, maar van het gepuzzel dat eraan voorafgegaan moet zijn, merk je niets.
In het eerste kwatrijn is de sombere toon gezet. De salon is bevolkt met zware stoelen, de wand is grijs en de schilderijen hangen in (nagenoeg) zwarte lijsten. De regel ‘In zulke kamers in men altijd oud’ is een bevestiging van die status quo met weinig beweging. In het eerste terzet ligt de nadruk op ‘hoe het hoort’; opnieuw een weinig aantrekkelijk beeld. De salon is een  plek waar niets van buiten in doordringt: geen straaltje regen, geen vleugje wind, geen spatje zon. En wat er wel is aan natuur, heeft stekels en kan niet uitbundig bloeien. Maar in de laatste drie regels verandert alles. De kamer blijkt een welkome vluchtheuvel, een plek om je in je eigen stemming te hullen, los van wat er buiten gebeurt. Het is een plaats waar je alle ruimte hebt om je eigen gedachten te volgen. Het ‘oud’ van de salon heeft niets te maken met versleten of uitgeblust. Het gaat om ouderdom in de zin van bespiegeling. Daar is wel een zekere leeftijd voor nodig, maar je hoeft er niet bejaard voor te zijn. Bovendien ben je oud voor de duur van je verblijf in zo’n kamer die uitnodigt om terug te kijken.
Hef het glas op de herfst, lijkt de dichter te zeggen, laten we klinken op het seizoen van bezinning.

Luister hier hoe het gedicht klinkt.
Herfstgedicht 2013
De salon
00:00
Oud salon

Zes zware stoelen staan hier langs de muren
en de piano is van ebbenhout;
aan grijzen wand landschappen met figuren
in zwarte lijsten met een streepje goud.

In zulke kamers is men altijd oud,
de zomerdagen en de winteruren
zijn even lang, alles is sterk gebouwd
en kan, ofschoon bouwvallig, eeuwen duren.

Er staan, zoals het hoort, voor de gordijnen
een oude cactus en een clivia,
die één week bloeien en dan verder kwijnen.

Hier heerst de vrede, de eeuwigheid bijna…
In zulke kamers drinkt men oude wijnen
en denkt men rustig over ’t leven na.

Herfst 2012

Het is hoog tijd voor het herfstgedicht, en dit keer kwam ik uit bij een Nederlandse dichter die veel schreef over de seizoenen: J.C. Bloem (1887-1966). Toen ik de inhoudsopgave bekeek van de bundel Verzamelde gedichten die in 1965 in eerste druk verscheen bij uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep, viel het me weer op dat opvallend veel gedichten al in hun titel naar een seizoen verwijzen.  ‘Najaarsmist’ gaat vergezeld van de titels ‘Herfstdag’, ‘Najaarsdag’, ‘Herfst’, ‘Oktober’, en ‘November’.
De aandacht voor seizoenen zie ik in het licht van de aandacht van de dichter Bloem voor het menselijk lot. De herfst blijkt dan bij uitstek het symbool voor een onvervuld bestaan. Het verlangen delft steeds opnieuw het onderspit tegen de ontgoocheling. Alleen het ontembare hart weet de schijnbaar onontkoombare eenzaamheid te overwinnen – maar dat gebeurt in een ander seizoen.
Luister hier hoe het gedicht klinkt.
Herfstgedicht 2012
Najaarsmist - Bloem
00:00
Najaarsmist

Het landschap dat, nu stilte en avond dalen,
In lage, lichte nevelen verdwijnt,
Is als de hemel, waar de herfstmaan schijnt
Door wolken heen, waarachter sterren stralen.

De duistre hoeven, door het land verspreid,
En langs den kouden weg de lege bomen
Gaan in den mist teloor. De harten stromen
Vol van het najaar en zijn eenzaamheid.

telefoon: 0318-769318 of 06-48099028
Terug naar de inhoud